8
Die avond was de historische feestzaal van de Boskliniek tot de laatste stoel gevuld. Door het eerbiedwaardige gebouw, dat nog stamde uit het begin van de twintigste eeuw, toen de kliniek werd opgericht, golfde een zee van stemmen en gelach die weergalmden tegen het hoge gepleisterde plafond met de kroonluchters.
Er waren meer dan tweehonderd mensen gekomen om de presentatie van het concept voor de nieuwe kinder- en jeugdafdeling bij te wonen. Artsen en verplegend personeel, patiënten en familieleden waren onder de gasten, maar ook prominenten uit Fahlenberg, in de eerste plaats de voorzitter van de Lions Club en de directeur van de Rotary. De manifestatie was vooral op die laatsten gericht, aangezien de initiatiefnemers op sponsorgelden waren aangewezen voor de uitbreiding van de afdeling. In de uitgestrekte tuin van de voormalige directeursvilla moest een therapeutisch klimpark worden ingericht en ook voor het therapeutisch atelier in de westvleugel waren meer middelen nodig. Jan en zijn collega’s hadden zich lang voorbereid en deden hun best om hun voordrachten zo interessant en afwisselend mogelijk voor het voetlicht te brengen. Ze vertelden over de ontwikkelingsgeschiedenis van de kinder- en jeugdpsychiatrie, stelden de nieuwste therapeutische concepten voor, en Felix Thanner ging in op de grote betekenis van de zielzorg binnen de kliniek.
De avond was een groot succes. Tot zijn vreugde stelde Jan vast dat ze hun publiek hadden weten te boeien. Afgezien van het gewone hoesten en niezen waren er geen onderbrekingen. Niemand stond op om naar de wc te gaan of een tweede drankje te halen, en na een pauze van twintig minuten kwamen alle gasten weer bij elkaar om naar het tweede deel van de voordrachten te luisteren. Jan vatte het op als een goed teken en zijn gevoel zou hem niet bedriegen. Nog geen halfuur nadat de voordrachten waren afgelopen en dokter Alfred Straub de ‘aangenaamste plicht van een ziekenhuisdirecteur’ had vervuld, zoals hij zei, en het buffet had geopend, zag Jan de eerste cheques al over de sponsortafel gaan. Tevreden en uitgeput zocht hij een onopvallend plekje naast het spreekgestoelte, zette zijn bordje neer en versterkte de inwendige mens met een paar canapés die hij bij het buffet had veroverd. Niet ver bij hem vandaan stond Felix Thanner, die stond te praten met de directeur van de plaatselijke spaarbank die op een van de statafels leunde en ja knikkend in zijn chequeboekje schreef. Heel even keek Thanner naar Jan, glimlachte naar hem en stak onopvallend zijn duim op. Jan grijnsde, knikte terug en schoof een hapje zalm in zijn mond.
‘Dag, dokter Forstner,’ zei een vrouwenstem en Jan draaide zich om.
Daar stond Bettina, maar hij had haar bijna niet herkend. In plaats van haar gewone jeugdige outfit droeg ze een roodfluwelen jurk met een diep decolleté en ze had haar haar kunstig met twee zilveren haarspelden opgestoken – duidelijk modieuze sieraden, maar toch stijlvol. Ze zag eruit alsof ze zich voor een bezoek aan de opera had opgemaakt en alleen haar neuspiercing herinnerde eraan dat ze gewoonlijk liever t-shirts droeg met punk’s not dead of het logo van Nine Inch Nails.
‘Uw speech was fantastisch.’
Nog steeds kauwend op zijn canapé kon Jan er alleen een smakkend ‘dank je’ uit krijgen.
‘Ik heb iets te drinken voor u gehaald. Wilt u een glaasje?’ Nog voor Jan zijn hapje kon doorslikken en haar zeggen dat hij al van sekt was voorzien, drukte ze hem een glas in zijn hand.
‘Ik vond uw voorbeelden heel leerzaam,’ zei ze met een gewichtig gezicht. ‘Hoewel ik de indruk heb dat u niet helemaal eerlijk bent geweest tegenover ons.’
Jan had eindelijk de rest van zijn broodje doorgeslikt, waarop ze hem toedronk. ‘Op een geslaagde avond.’
‘Wat bedoel je met “niet helemaal eerlijk”?’ vroeg Jan, zonder uit zijn glas te drinken.
‘Nou ja…’ Bettina keek om zich heen en ging met zachte stem verder. ‘Ik heb dat boek van Carla Weller toch gelezen. Toen uw broertje was verdwenen en uw vader dat ongeluk kreeg, was u er behoorlijk slecht aan toe. Ik bedoel, u was toen zelf nog een kind en kreeg opeens zoveel klappen te verwerken. U moet beslist hebben verlangd naar iemand die er voor u was. Iemand die u eroverheen hielp. Niet dan? Ik vind dat u dat niet had moeten verzwijgen in uw toespraak.’
Pijnlijk geraakt keek Jan haar aan. De jonge verpleegster had haar vinger op een zere plek gelegd die nog niet zo lang genezen was. Weliswaar deed het geen pijn meer, maar het voelde toch tamelijk onprettig.
Jan nam nu toch een slokje sekt, knikte en besloot dat hij het best in de aanval kon gaan. ‘Je kunt wel zien dat je je erg voor de psychiatrie interesseert. Je hebt gelijk. Een vorm van hulp zoals we die nu zullen realiseren zou me destijds hebben geholpen, en dat is zeker ook een van de redenen waarom ik me daarvoor inzet. Als je het zo wilt zien, ik put uit mijn eigen ervaringen en geef daarmee zin aan de gebeurtenissen van toen.’
‘Dat was me al meteen duidelijk toen ik dat boek las.’ Bettina schonk hem een blik die hij nauwelijks kon weerstaan. ‘En dat bedoelde ik ook toen ik u vandaag zei dat u een bijzonder mens bent. U haalt steeds het beste uit de situatie en laat zich er niet onder krijgen. Dat is uw kracht.’
Jan wist niet wat hij daarop moest zeggen. Enerzijds voelde hij zich vereerd door haar bewondering, anderzijds bracht ze hem in verlegenheid. Ten overvloede merkte hij dat hij bloosde en dat irriteerde hem. Deze jonge vrouw, die eigenlijk nog een meisje was en die aan het eind van de avond in haar roestige Opel Corsa met ‘Deine Lakaien’-sticker op de achterruit zou stappen, was er zowaar in geslaagd hem eruit te laten zien als een verlegen schooljongen.
Terwijl hij nog naar een geschikt antwoord zocht, schonk ze hem een brede glimlach en wees op zijn bord. ‘Nu zal ik u niet langer ophouden. U bent nog niet eens aan eten toegekomen.’
Ze proostte hem toe met haar glaasje sekt, zei ‘tot morgen’ en verdween in het gewoel van de avond.